Jens (5) is boos. Iedereen vraagt zich af waarom. Een sterke wil? Een roep om meer verbinding? Mist hij uitdaging?

Jens is boos.

Jens is een jongen van vijf jaar met een ontwikkelingsvoorsprong. Sinds een half jaar zit hij in groep 1. Moeder klopt aan bij de leerkracht, want Jens is boos, hij heeft thuis ineens woede-aanvallen. Tijdens het gesprek moet ze huilen. Het voelt voor haar niet fijn dat Jens haar zoveel weerstand geeft. De sfeer in huis is niet prettig meer. Ze probeert Jens’ boosheid te sussen, wat niet lukt. Lezers die bekend zijn met mijn boek Ouders doen ertoe herkennen bij moeder de bruine opvoedstijl: nadruk op harmonie en verbinding, veel warme aandacht, maar weinig duidelijkheid en van slag zijn zodra het niet meer leuk en gezellig is thuis.

Hoe brengen we Jens weer bij zichzelf?

De IB’er van de school steunt moeder en vindt de situatie zorgelijk. Jens moet geholpen worden, hij moet inzicht krijgen in waarom hij boos is en wat er bij hem speelt. Wat kan er aan de hand zijn? Hoe brengen we hem weer bij zichzelf? Lezers van Ouders doen ertoe herkennen hierin een groene aanpak: het kind moet begeleid worden zodat hij zijn puurheid weer hervindt, in die begeleiding wordt zijn zelfoplossend vermogen aangesproken, want hij weet immers zelf het beste wat hij nodig heeft.

Een ouder op het schoolplein is van opvatting dat Jens een sterke wil laat zien. Hij ervaart waarschijnlijk snel te weinig uitdaging en wil de dingen zelf bepalen. Als situaties hem teveel zijn, is Jens boos. Moeder twijfelt, zou dat het zijn? Een dergelijke uitleg is een vorm van etikettering. Nadeel ervan is dat ouders opvoedkundig vaak weinig meer doen, omdat het gedrag blijkbaar karakterbepaald is en dus niet te veranderen. Maar Jens is nog jong. Etikettering (als het al nodig is) komt te vroeg, zolang er andere – logischer – oorzaken aan te wijzen zijn en er opvoedkundig gezien nog zoveel mogelijk is.

Een stap in ontwikkeling

En de leerkracht? Met een achtergrond als pedagoog vindt zij Jens’ gedrag volkomen natuurlijk. Een kind dat voor het eerst naar school gaat zal een stap in ontwikkeling maken. Dat is zichtbaar in een aanvankelijke (kleine) terugval in gedrag – zoeken naar veiligheid, niet alles van jezelf laten zien. Na een aantal (meestal drie) maanden is het kind gewend in de klas en laat gaandeweg juist een vooruitgang in gedrag zien – hij is assertiever, toont zijn voorkeuren en zoekt de grenzen op van wat mag. Ook in de klas heeft Jens sinds kort woede-aanvallen. Volgens de leerkracht komt dat allemaal met een beetje begeleiding wel goed. Maar zij staat onder druk van haar omgeving. Moeder wil dat alles weer als vanouds wordt (Jens niet meer boos en de sfeer weer harmonisch), de IB’er wil van de leerkracht interventies zien, zodat moeder weet dat de school iets doet aan het probleem en Jens weer ‘zichzelf’ wordt.

Hulp zoeken voor normaal gedrag

In haar blog Laten we stoppen met kinderen te repareren signaleert Tea Adema, trainer van kindercoaches, dat steeds meer ouders hulp zoeken voor normaal gedrag bij hun kinderen: ‘Voor gewone dagelijkse ongemakken als eten, slapen, spelen en leren worden langdurige hulptrajecten ingezet en wordt met een kind van alles en nog wat gedaan om hem op het goede spoor te helpen. Maar wat is het goede spoor?’

De dagelijkse ongemakken zijn juist vaak uitingen van het goede spoor. In mijn boek Ouders doen ertoe introduceer ik het blokkentorenmodel: een schema dat kan dienen als hulpmiddel bij de opvoeding van kinderen. Dit model bevat een aantal fasen, weergegeven door kleuren, die staan voor ontwikkelingsstadia. Jens bevindt zich qua leeftijd en gedrag duidelijk in de rode fase. Daarin leert een kind omgaan met zijn driften en zijn gedrevenheid. Hij leert los te komen van de moeder en op eigen benen te staan. Groep 1 is daarvoor een prima oefenterrein. Het kind moet zich zonder zijn moeder zien te redden en moet leren een eigen plek in te nemen.

Psychologisering

Helaas wordt gedrag horende bij de rode fase (boosheid, niet willen) in toenemende mate gezien als ‘er is iets aan de hand met het kind’. Het gedrag zou een signaal zijn dat het kind uit balans is, niet zichzelf is. Met zijn gedrag zou hij iets duidelijk willen maken en daar moet (door ouders en leerkrachten) naar geluisterd worden. Zij moeten de tekenen serieus nemen en het kind helpen. We herkennen hierin psychologisering: voor de ontwikkeling normaal gedrag interpreteren als probleemgedrag en dit willen verhelpen met technieken uit de coaching en de psychologie, in plaats van het gedrag pedagogisch te begeleiden. Pedagogisch begeleiden betekent herkennen dat het kind nog niet over de vaardigheden beschikt om met bepaalde situaties om te gaan en hem die aanleren.

Aanpassen

Zodra Jens blijk geeft van separatie en dus van ‘rode fase-gedrag’ (assertiviteit, rebellie) is hij gevoelig voor mensen die moeite hebben met dit gedrag en het interpreteren als ‘nu ben je tégen mij’. Hij denkt al snel dat anderen zijn gedrag afkeuren en zal zich aanpassen om het goed te doen. Aanpassen betekent dat hij terugvalt naar de paarse fase, waarin hij in eenheid en harmonie met anderen is, met name met zijn moeder. Dat is niet goed voor zijn ontwikkeling. Een belangrijke regel van het blokkentorenmodel is dat elke fase doorlopen moet worden. Gebeurt dat niet dan zal die fase onvolledig, wankel en kwetsbaar zijn. In het blokkentorenmodel zien de basisfasen er voor Jens daarmee als volgt uit:

Jens blokkentorenmodel

De paarse fase is te veel aanwezig, de rode te weinig. De houding van Jens’ moeder is weliswaar warm en vol goede bedoelingen, maar Jens heeft op dit moment een andere aanpak nodig. Als Jens boos is moet dat niet gesust worden, ook niet uitgeplozen op oorzaken. Zijn boosheid mag er zijn, maar niet onbegeleid als zou het om een karaktereigenschap gaan. Jens wil ervaren wat zijn plek is en waar zijn grenzen liggen. Hij wil zich leren oriënteren op zijn eigen kompas, los van zijn moeder. Om zich te kúnnen oriënteren heeft hij weerstand nodig, van een volwassene die consequenties stelt als hij te ver gaat in zijn boosheid en egocentrisme.

Boosheid als een gezonde, natuurlijke ontwikkeling

Jens moet ervaren dat anderen niet omvallen vanuit kwetsbaarheid zodra hij boos is en zich doet gelden. Met een goede pedagogische begeleiding leert Jens dat hij iemand is, dat hij invloed kan uitoefenen, dat het veilig is om een eigen plek in te nemen en dat het goed is om jezelf af en toe te laten horen. Moeder zou trots moeten zijn op de stap die Jens aan het nemen is en zijn boosheid verwelkomen als een gezonde, natuurlijke ontwikkeling. Het beste wat zij hem in deze fase kan geven is niet haar kwetsbaarheid maar haar kracht: stevig staan, standvastig zijn, grenzen bewaken en de leiding blijven houden. En richting de school: geen hulptrajecten eisen, maar de leerkracht het vertrouwen schenken dat zij Jens een plek biedt waar hij door middel van zijn boosheid leert op eigen benen te staan.